Bron: Noord Hollands Archief

Linquenda // Kleine filosofie van het ommetje met Pieter Hoexum

Sectie
Wonen
Erfgoed
Wijkportretten
Pieter Hoexum
Gepubliceerd op

In 1971 werd gestart met de bouw van 1.650 woningen. Na vijf jaar was de bouw van de woonwijk Linquenda in Nieuw Vennep gereed. De wijk is vernoemd naar één van de drie boerderijen die het land exploiteerden. Het is vijftig jaar later. Hoe gaat het met de wijk? Samen met Pieter Hoexum liepen we door Linquenda.

Het ommetje.

Als ik om ongeveer kwart voor drie aan kom lopen bij bushalte Westerkim in Nieuw-Vennep, staan er al twee mensen. En al snel verschijnen er meer mensen en wordt het bushokje te klein, we gaan er naast staan. Het is dan ook schitterend weer en we wachten sowieso niet op de bus.

We hebben hier afgesproken voor een “filosofisch ommetje” door de wijk Linquenda, op initiatief van Podium voor architectuur Haarlemmermeer en Schiphol. Yvonne Lub van die organisatie heet iedereen welkom en geeft het woord aan mij. Ik vertel over mijn onlangs verschenen boek Kleine filosofie van het ommetje. Een verkenning van de buurt (uitgeverij Noordboek 2024). Dat boek speelt dan wel in een buitenwijk van Leiden, maar dat is een soortgelijke wijk als Linquenda, d.w.z. een jaren zeventig nieuwbouwwijk. En mijn boek gaat weliswaar over mijn ‘avonturen’ in mijn eigen buurt, maar aan de hand daarvan probeer ik iets te zeggen over buurten in het algemeen. Het is een oproep om vooral je eigen buurt te verkennen en dat te blijven doen. Voor de website Archined.nl schreef ik een soort samenvatting van het boek.

De methode die ik in mijn boek gebruik is dat ik steeds een ommetje maak bij mij in de buurt, daarbij op iets stuit dat mijn aandacht trekt en vervolgens naar mijn zolder ga om daar de boekenkast te raadplegen (“omver te trekken”) om zodoende over mijn waarnemingen na te kunnen denken en er tenslotte iets over te kunnen schrijven. Die methode volgen we vanmiddag ongeveer ook: eerst maken we een ommetje van ongeveer een uur, waarbij we trouwens vaak zullen stilstaan en kijken en beschouwen, en daarna gaan een uurtje napraten in het gebouw van Cpunt in Nieuw Vennep. Ter inspiratie heb ik ook nog een tas boeken meegenomen.

We lopen eerst naar een paar galerijflats verderop. In dat soort flats kun je, in mijn ervaring tenminste, op zich goed wonen: het zijn meestal ruimte woningen, alles gelijkvloers en met een beetje geluk heb je een heerlijk uitzicht. Probleem is wel de ‘ontsluiting’, de toegang van de woning tot de openbare ruimte, tot de straat. Je moet over een galerij, met een lift en door anonieme gangen en hallen. Dat zijn meestal nare ruimtes. Vaak zo naar dat ze als het ware een hindernis vormen tussen woning en straat: je kunt je opgesloten voelen in je comfortabele huis. Bovendien zitten in de begane grond meestal schuren, zodat je aan de buitenkant een ‘blinde muur’ hebt – onprettig om langs te lopen. Net zoals bij de ‘bloemkoolbuurten’ in deze wijk, levert dat buurten op waarbij het wonen al snel in zichzelf gekeerd is, wat erg jammer is. We zouden eigenlijk alles moeten doen dat weer open te breken en het straatleven te bevorderen.

Bron: Noord Hollands Archief
Bron: Noord Hollands Archief

Na de galerijflat bekijken en bespreken we vier elementen die een rol spelen in het straatleven. Het zijn als het ware de ‘Big Four’ van deze safari: straatbankjes, beelden, zebrapaden en groenvoorziening.

1. beelden

Zoals de meeste wijken in Nederland, is ook deze wijk eigenlijk een openluchtmuseum. Meestal gaan we aan de beelden die er staan voorbij, en dat is zonde. Dit beeld ‘Arabeske’ van Nic Jonk is bv een heerlijk beeld. Op de website van de gebroeders Van der Krogt kun je mooi kijken welke beelden in de buurt te vinden zijn.

De gemeente heeft trouwens ook goede info.

Veel beelden in de openbare ruimte schreeuwen om aandacht. Dat zijn in mijn beleving vaak vervelende beelden. Volgens mij heb je veel meer aan beelden die als een soort muurbloempjes langs de kant blijven, maar uiteindelijk toch je interesse wekken en hart winnen Zo ging ik me steeds meer hechten aan twee beelden bij mij in de buurt, die een stel vormen: de man houdt achter zijn rug een hoed vast, de vrouw een tasje. De titel van dit stel beelden is ook erg goed: “Verbazing en berusting”. Dat zou trouwens het devies bij ieder ommetje door de buurt moeten zijn.

2. straatmeubilair.

Straatbankjes zijn beruchte hangplekken, maar ja, er moet ook gehangen (kunnen) worden. Belangrijker nog is dat de bankjes de openbare ruimte begaanbaar en toegankelijk maken, ook voor mensen die niet zo goed ter been zijn. Verder zijn straatbankjes niet alleen functioneel, maar ook symbolisch. Ze zeggen als het ware tegen alle voorbijgangers (of ze nu goed of slecht ter been zijn): dit is een ruimte voor voetgangers, voor mensen dus. Want uiteindelijk zijn mensen vooral dit: rechtop lopende, om zich heen kijkende wezens. Een voetgangersruimte is een ‘mensenruimte’. Een bankje maakt ook duidelijk dat niet alles in de openbare ruimte draait om snelheid en efficiëntie. Voor vertraging en mijmeren is ook tijd en ruimte.

De benaming ‘straatmeubilair’ vind ik wel wat problematisch. Het woord ‘meubel’ komt van ’mobiel’: het zijn de roerende, mobiele goederen (in tegenstelling tot ontroerende goederen zoals huizen). Maar een straatbankje is toch heel iets anders dan een ‘echte’ bank, een huisbank. Het is goed dat een straatbankje vaststaat, niet mobiel is. Het is niet de bedoeling dat je met het straatmeubilair de openbare ruimte gaat inrichten zoals je een huiskamer inricht. De openbare ruimte moet geen huiskamer worden, ook al wordt daar tegenwoordig veel over gesproken. Het is belangrijk privé binnenruimtes en openbare buitenruimtes te onderscheiden. Je maakt een ommetje juist om er even uit te zijn, niet om je van de ene huiskamer naar de andere te begeven.

Het is niet de bedoeling dat je met het straatmeubilair de openbare ruimte gaat inrichten zoals je een huiskamer inricht

Er is nog iets interessants aan straatbankjes. Zodra je daar zit, ben je toeschouwer – en vormt de omgeving een schouwspel. Daarmee wordt de openbare ruimte in wijde omtrek rond een bankje veel interessanter: het wordt een ruimte waarin het draait om kijken en bekeken worden. Dat kan spanning opleveren, maar als het goed is, blijft het vrijblijvend en discreet. Heel ‘stads’ ben ik geneigd te zeggen: stedelingen zijn gesteld op hun relatieve anonimiteit.

3. zebrapad.

Eigenlijk is mijn boek een pleidooi voor voetgangersvriendelijke wijken en buurten. En dat betekent helaas dat ik me af moet zetten tegen de autodominantie. Voetgangers en auto’s gaan maar moeilijk samen, telkens weer geldt het recht van de sterkste en delft de voetganger het onderspit. Daarom zijn er zebra’s: daar geldt als het ware het recht van de zwakste (langzaamste). Dat is mooi, maar het zebrapad blijft een paardenmiddel. Je zou willen dat de ruimte zo ingericht kon worden dat voetgangers en automobilisten gelijkwaardig met elkaar kunnen ‘verkeren’. Mooie aan een zebra is wel dat je als voetganger vanzelf ontdekt dat je het beste even licht contact met de automobilist kan zoeken. Dat hoeft niet meer dan een groet of hoofdknip of zelfs maar glimlach te zijn. Het gaat erom dat er heel even losjes interactie is. Dat je elkaar laat merken dat elkaar gezien heb. Ook hier weer: het spel van kijken bekeken worden.

4. groenvoorzieningen.

Je zou twee soorten groen kunnen onderscheiden: het openbare groen en de zogenaamde buurttuintjes die tegenwoordig in de belangstelling staan: stukjes gemeentegroen die door buurtbewoners gezamenlijk worden onderhouden. Dat laatste is mooi, maar er kleven ook nadelen aan: de buurtbewoners eigenen zich de tuin dan al snel toe, wat ten koste gaat van de openbaarheid. Dat is geen probleem zolang er daarnaast maar veel ‘gemeentegroen’ is.

Heel interessant was het onderscheid dat de mensen van de groenvoorziening blijken te maken tussen ‘structureel groen’ en ‘sjoemelgroen’. Vooral het woord ‘structureel’ is toepasselijk: deze wijk stamt immers uit de ‘structuralistische’ jaren zeventig. Van die structuralistische aanpak kunnen we nu nog veel leren: als je zorgt dat de basisstructuur in orde is, vullen bewoners het over het algemeen goed en mooi aan.

Er is eigenlijk nog een derde soort groen, mijn favoriet: het onkruid, de stoepplantjes. Denk ook aan het korstmos dat op bomen en stenen en tegels groeit. Dat komt zomaar aanwaaien. Dat krijg je er gratis voor niets bij. Je hoeft het niet eens te verzorgen, je hoeft alleen maar te zorgen dat het niet uit de hand loopt.

Er is eigenlijk nog een derde soort groen, mijn favoriet: het onkruid, de stoepplantjes

Doorpraten

Samen hardop nadenken in CPunt Nieuw-Vennep


Safari?
Vooraf twijfelden we of we dit een safari konden noemen. Mensen als Tim ’S Jongers klagen terecht dat dat al snel een soort aapjes kijken wordt. Het gaat erom niet alleen te praten over de buurtbewoners, maar ook met hen. Het lijkt alsof we dat vandaag niet hebben gedaan, maar het blijkt dat de meeste deelnemers hier wonen of gewoond hebben en bijna allemaal ervaringsdeskundige zijn! We vormen trouwens een zeer gemêleerd gezelschap: er zijn mensen van de groenvoorzieningen, mensen uit het sociale domein, uit de gezondheidszorg (wijkverpleegkundige), bestuurders, beleidsmakers, onderzoekers, stedenbouwers en architecten. Iemand uit gezondheidzorg vertelt over de schaduwkanten van de wijk. Het was vandaag mooi weer, het was een heerlijke wandeling door een wijk die wel een paradijs leek. We zijn echter niet doorgelopen naar de buurten waar het niet zo paradijselijk is. En waar bovendien veel armoede achter de voordeur zit.

Het blijkt dat de meeste deelnemers hier wonen of gewoond hebben en bijna allemaal ervaringsdeskundige zijn

Om nog even terug te komen op het woord safari. Ik begrijp de bezwaren van ‘S Jongers, maar lees toch ook graag de verkenningen van bijvoorbeeld Josse de Voogd, die altijd te voet de buurten verkent waarover hij schrijft (zie zijn “Atlas van afgehaakt Nederland”). Ik heb ook een stapel boeken meegenomen van onderzoekers die erop uittrokken in de wijken en buurten waarover ze schreven. Soms zo kunstzinnig als Jan Rothuizen, met zijn ‘Zachte atlassen’. Soms meer wetenschappelijk zoals in het boek “De waarde van het alledaagse. Van beleidsdrang naar bewonersperspectief in de stadswijk.”

De auto?

We komen te spreken over de auto, een heikel onderwerp in dit soort buurten. Er is een verschuiving gaande die maakt dat verschillende generaties er verschillend over denken. Voor de oudere generatie is de auto nog zeer vanzelfsprekend en onmisbaar (“die laten we ons niet afpakken”). Voor hen betekent een auto autonomie en vrijheid. Voor de jongste generatie is autobezit geen vanzelfsprekendheid meer en is de auto eigenlijk een blok aan het been, waar ze zich juist van bevrijden. Dat kan niet zonder gevolgen blijven. De wijken zijn nu nog ingericht als forensenwijken en ‘dus’ autowijken. Maar voor de volgende generatie zal het anders moeten. Dat is moeilijk manoeuvreren: je moet de nieuwe generatie bedienen zonder de oude generatie kwijt te raken…. Misschien is het het beste om te laten zien hoeveel prettiger het leven is in autoluwe wijken. Zoals altijd, lijkt hier verleiden beter dan verbieden (als dat al kan).

Zorgzaam?

We zijn het er snel over eens dat het fijn en belangrijk is om op een middag zoals deze, een tijdje bij een zebrapad of bankje stil te kunnen staan en er uitgebreide aandacht aan te kunnen besteden. Het gaat om alledaagse dingen, die schijnbaar heel gewoon en oninteressant zijn, maar bij nader inzien echt belangwekkend. Ze zijn zelfs vormend voor het straatleven en het leven in een buurt. Dit soort basiselementen vormt de basisstructuur van een wijk. Het is belangrijk om aan die structurele aanpak vast te houden en je niet steeds tot de korte termijn te beperken. Met deze basiselementen en structuur kun je volgens mij zelfs hopen op een zorgzame wijk. In elk geval een wijk waarin het op straat draait om kijken en bekeken worden, en dus ook omzien naar elkaar. Het gaat er daarbij wel om dat mensen op een vrijblijvende (stedelijke) manier naar elkaar omkijken.

Het gaat om alledaagse dingen, die schijnbaar heel gewoon en oninteressant zijn, maar bij nader inzien echt belangwekkend. Ze zijn zelfs vormend voor het straatleven en het leven in een buurt.

Het is wel oppassen voor al te hoge verwachtingen. Mensen hoeven alleen maar met elkaar uit de voeten te kunnen (letterlijk en figuurlijk!), ze hoeven niet per se een hechte gemeenschap te vormen. Stadsonderzoeker Ivan Nio schreef onlangs in de bundel Fysiek volgt sociaal: “Achter het begrip sociale cohesie schuilt soms de nostalgie naar een harmonische buurtsamenleving die er nooit is geweest." Die bundel “Fysiek volgt sociaal. Negen visies op de leefomgevingen van morgen”, moet hier trouwens sowieso genoemd worden omdat die erg relevant is. Hier een linkje.

En nu de naam Ivan Nio naam toch gevallen is: hij heeft aan veel van de boeken die ik mee had bijgedragen. Hij is tegenwoordig sociaalbouwmeester in Groningen. Wat een geweldig idee is dat, een sociaalbouwmeester! Misschien is dat ook iets voor de gemeente Haarlemmermeer? Overigens, goed beschouwt zitten we vanmiddag al, als je alle kennis en ervaring van de deelnemers optelt, als een sociaalbouwmeester naar deze buurt te kijken.

Ivan Nio is tegenwoordig sociaalbouwmeester in Groningen. Wat een geweldig idee is dat, een sociaalbouwmeester! Misschien is dat ook iets voor de gemeente Haarlemmermeer?

Structurele aanpak én sjoemelen

Tot slot merken we op dat je moet oppassen voor een al te procedurele aanpak. Er moet ook ruimte zijn voor de ‘lieve anarchie’ van buurtbewoners. Denk weer aan het structureel groen en het sjoemel groen. Het een kan niet zonder het ander. De structuur maakt ruimte voor het spontane, het onverwachte, hoe klein en onooglijk ook. Het gaat erom beide te doen, een structuur aanleggen en onderhouden en dan daarbinnen mensen hun eigen gang laten gaan.